“Geachte minister Rouvoet,
Heden las ik in de krant uw oproep aan de Nederlanders om meer kindertjes te baren. Ik voel mij hierdoor ten diepste gekwetst. Het geval wil namelijk dat ik juist door toedoen van één van uw dominees al sinds mijn zestiende jaar niet meer bij machte ben om het door u zo gewenste nageslacht te produceren. Ik zal u vertellen hoe dat is gekomen.
Op zondag 8 maart 1981 woonde ik zoals wel vaker een kerkdienst bij van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt) in ons dorp. De gemeente werd voorgegaan door dominee Buis, ter plaatse beter bekend als ‘de Engel der Wrake’.
Terwijl deze predikant zoals gebruikelijk zijn omvangrijke repertoire aan dreigingen met hel en verdoemenis luid en galmend over de gelovigen uitstortte, bevond ik mij samen met zijn dochter Catharina in het halfduister op de allerachterste bank.
Daar deed ik een doortastende greep in haar gulzige collectebusje, overigens geheel met haar instemming.
Onderwijl klonk vanaf de kansel het verhaal van Mozes die in de woestijn met zijn staf het water uit de rotsen sloeg. Catharina toonde mij op haar beurt wat je met zo’n staf allemaal nog méér voor wonderen kunt verrichten.
Kortom, het was er gezellig, meneer Rouvoet.
Daarna ging het echter helemaal mis. Vlak voor de inzet van psalm 42, ‘Het hijgend hert der jacht ontkomen’, was er een korte schuifelende stilte. Het voorjaarszonlicht dartelde vreedzaam door de gebrandschilderde ramen. Juist op dat moment hijgde Catharina net iets te hard. Hierdoor werd het toornig oog van haar vader naar de achterste bank getrokken en ontwaarde hij de heilige rituelen die ik met zijn dochter uitvoerde.
Terwijl het orgel slepend inzette, stoof hij met drie treden tegelijk de kansel af en kwam briesend en schuimbekkend onze richting uit. Iets zei mij dat hij het daarbij voornamelijk op mij had voorzien. Ik zag mij derhalve genoodzaakt in allerijl reeds vóór het zingen de kerk te verlaten!
Dominee Buis achtervolgde mij echter tot ver op de begraafplaats. Uiteindelijk wist hij mij een enorme rotschop onder mijn kont toe te dienen. Althans, dat was de bedoeling, maar hij zette daarbij iets te laag in, waardoor mijn jeugdig klokkenspel meedogenloos werd getroffen. Ik zeeg op mijn knieën ter aarde en hoorde daar engelen zingen. Maar het valt ook niet uit te sluiten dat ik dat zelf was. Het klonk in elk geval erg ‘in den hoge’.
Naar later zou blijken was mijn lieflijk carillon voorgoed het zwijgen opgelegd. Nog niet de primitiefste vorm van nageslacht viel er nog uit te wringen, meneer Rouvoet! En dan durft u mij op te roepen tot het produceren van meer kinderen! Het is een schande! U zou mij eerder schadeloos moeten stellen voor gederfde gezinsvreugde. Bijvoorbeeld in de vorm van levenslange kinderbijslag voor twaalf koters!
Minachtend,
H.C. Kamperberg”
Oorspronkelijke titel: ‘Brief aan minister Rouvoet’.
Header: Kerk in Lund, eigen foto.
Eerst verschenen op Verbal Jam
Laatste revisie op 22 mei 2020.