2006: Kool en Kalebas
In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was het roemruchte Amsterdamse etablissement ‘De Groene Kalebas’ het trefpunt van jonge bohémiens die zich er lieten vollopen met drank, jazzmuziek en kunstkletspraat. Het café was gevestigd in een sousterrain in de Tweede Weteringdwarsstraat. Jazzmusici als pianist Louis van Dijk en saxofonist Henk van Es traden er op. Ook zanger Boudewijn de Groot meldt dat hij er dikwijls naartoe ging. Het was naar Parijs voorbeeld verder een verzamelplaats voor alles dat zich schrijver, schilder, dichter, pleiner, existentialist of beatnik noemde. Onder het genot van een blowtje reikten de aspiraties tot in de hemel.
Kat in de zak
Dat waren de gloriedagen. Minstens zo interessant is de teloorgang van de Groene Kalebas, aan het eind van de jaren zestig. In die tijd kwam ik er regelmatig met mijn vrienden. Het café was op zeker moment overgenomen door de joodse verzekeringsagent Bob Kool uit Baarn, een man die op middelbare leeftijd blijkbaar toe was aan een nieuwe uitdaging. Bij de overname was door de gemeente echter de alcoholvergunning van het café niet verlengd. Dit was de nekslag voor de Groene Kalebas. Bob Kool had een kat in een zak gekocht. Er kwam vrijwel niemand meer en als er vier mensen zaten was het een drukke avond. Wie naarbinnen wilde moest voortaan aanbellen.
Hoogtijdagen met Louis van Dijk
Even later verscheen dan de kleine, bolronde gestalte van Bob Kool achter de groezelige ruitjes van de deur, die zich onderaan een trapje een meter of wat beneden het straatniveau bevond. Hij tuurde wantrouwend naar buiten of het goed volk was. Goed volk was alleen volk dat hij kende. In het eigenlijke café was alles donker. De eenzame houten tafeltjes stonden verlaten te treuren, met kaarsen in wijnflessen erop. Maar die brandden niet, evenmin als de plafondverlichting, die was geconstrueerd van alweer die flessen, ditmaal doorgezaagd. Een zwarte oude piano stond te verstoffen en te vervalsen in het duister, mijmerend over zijn hoogtijdagen met Louis van Dijk.
Duurste kop koffie in Amsterdam
We volgden Bob naar het kleine achterzaaltje, dat door een soort aanrecht van de keuken werd gescheiden. Daarop stond de koffiemachine. De muren waren volgeplakt met etiketten van wijnflessen. Hier brandde eindelijk licht.
We mochten plaatsnemen aan het enige houten tafeltje dat voor het bezoek werd vrijgehouden.
Vervolgens vroeg hij dan altijd: “Kopje koffie, jongens?” en zoog daarna zijn adem steevast met een vochtig geluid langs de zijkanten van zijn tong naar binnen.
Dat kopje koffie ging ons twee gulden vijftig kosten en was in die tijd waarschijnlijk de duurste kop koffie in Amsterdam. Maar het was Bobs enige bron van inkomsten, dus accepteerden we dat maar en probeerden er zo lang mogelijk mee te doen. Behalve wat oude pinda’s uit de glazen pinda-automaat was iets anders niet te krijgen.
Bezienswaardigheden
In de Groene Kalebas waren twee bezienswaardigheden. De ene was een kleine, antieke jukebox die in de hoek bij het aanrecht stond. Er zaten uitsluitend oude krakende grammofoonplaten in, want Bob had geen geld om de hitparade op de voet te volgen. Het repertoire varieerde van de Parelvissers tot The Drunken Sailor van Ferre Grignard.
De andere bezienswaardigheid was Bob Kool zelf. In de eerste plaats was bijna alles aan hem rond. Een soort Lambiek, met een prominente buik en een grote haviksneus in een bol gezicht.
Verder was hij uiterst precies en netjes. Wanneer je per ongeluk sigarettenas op de stenen vloer liet vallen kwam hij onmiddellijk aangesneld met een oude natgemaakte afwaskwast om de ongerechtigheid weg te vegen.
Verlopen reclamefolders en kranten lagen op keurige stapeltjes geordend. Om zijn kennelijke hypochondrie binnen de perken te houden was hij verslaafd aan aspirine. Die werd destijds nog verkocht in glazen buisjes met een dopje erop. Die buisjes gooide hij niet weg, maar bewaarde hij zorgvuldig gerangschikt in een kartonnen doos. Het waren er inmiddels honderden.
Scheerspiegel op buikhoogte
Bob Kool was op zijn manier ook ijdel. Minstens één keer per avond voltrok zich bijvoorbeeld het volgende ritueel, dat wij met stille vrolijkheid aandachtig gadesloegen.
Bob posteerde zich dan in de keuken met zijn kleine gezette gestalte voor een op buikhoogte aangebrachte scheerspiegel. Hierna sloeg hij de onderrand van zijn wollen vest zorgvuldig één decimeter omhoog, waarbij dan alleen nog de twee ingebreide zakjes eronderuit staken. Vervolgens hees hij, onder het slaken van een diepe zucht, met alweer die vochtige bijklank van speeksel dat langs binnenkant van de wangen wordt gezogen, zorgvuldig z’n sjofele broek op, waarvan de band met ettelijke veiligheidsspelden op de juiste spanwijdte werd gehouden. De rand van het vest werd daarna weer met uiterste precisie teruggeslagen. Tenslotte bukte hij zich, keek nog even kritisch in de spiegel en knipte indien nodig met een klein schaartje nog een neushaartje weg.
De voorspelbaarheid van al deze handelingen was hilarisch, de herinnering eraan vertederend en warm.
Vastgoedspeculant
Een paar maanden geleden zag ik vanuit de tram dat het pand waaronder de Groene Kalebas zich had bevonden werd gerenoveerd. Er stond een steiger voor met steigerdoeken. Het verleden werd aldus aan het zicht onttrokken. Bestond het nog wel? Vast niet. Daar is waarschijnlijk korte metten mee gemaakt door een vastgoedspeculant. Want zo’n sfeervol keldertje doet toch al gauw een paar ton in deze dagen.
De Groene Kalebas in betere tijden (1963)
Met dank aan Madbello voor het vinden van het beeldmateriaal.
Oorspronkelijk gepubliceerd op Verbal Jam.
Uitgezonden bij cultureel radioprogramma De Avonden van de VPRO.
Laatste revisie op 11 februari 2019.