De zoon (voorheen ZKKH) gaat naar de middelbare school. Zo, dat ging snel. Je knippert met je ogen en ze zijn groot. Hij mocht op de basisschool zelfs een leerjaar overslaan. Ik ben een oudere vader, dus ik vraag me inmiddels angstig af of hij soms haast heeft.
Het afgelopen half jaar hebben wij ons beziggehouden met het bezoeken en uitzoeken van allerlei scholen in onze woonplaats. Ik moet zeggen: dat was een inspirerende ervaring. Ik zag de hedendaagse middelbare scholen altijd als enorme leerfabrieken. En dat zijn ze ook, maar door een slimme onderverdeling merk je daar in de praktijk niet zo veel van. Hoop ik.
Wij kregen rondleidingen door leerlingen die heel volwassen en geïnspireerd overkwamen. Dat gaf mij vertrouwen in de toekomst.
Lullige instrumentjes
Ook opvallend waren de uitgebreide voorzieningen waarover de scholen konden beschikken. Allerlei geavanceerde technische hulpmiddelen van lasergraveermachines tot 3D-printers. Compleet ingerichte muzieklokalen met elektrische gitaren, piano’s, synthesizers en drumstellen. Wij moesten het vroeger doen met het Orff-instrumentarium, een collectie (in onze ogen) lullige instrumentjes van tamboerijn tot woodblock en xylofoon. Daar mochten we dan in en uit de maat op klungelen.
En als we het dan toch over vroeger hebben: de leerlingen worden tegenwoordig veel beter voorbereid op de overstap van basisschool naar voortgezet onderwijs. Open dagen, wen-dagen, excursies, proeflessen en wat al niet meer. Ze hebben mentoren en zelfs ook leerlingen die mentor zijn. Nou, dat was bij ons boomers wel anders indertijd: daar staat de school, daar moet je naar binnen en zoek het verder maar uit. Bij de ingang stond dan mevrouw Van Dijk, een struise zwaarlijvige dame met strenge blik die als adjunct-directrice inspecteerde of je geen beginnende snor had (jongens) of minirok (meisjes). Andersom was al helemaal geen optie uiteraard, want genderkwesties bestonden in die tijd niet in het denken van de westerse mens.
De doodgraver en de engel
Herinneringen aan de schooltijd heeft elke volwassene. Een populair onderwerp, iedereen heeft z’n verhalen. Vooral over de leraren. Ik snap niet dat zo weinig mensen leraar willen worden tegenwoordig, want als je het een beetje handig aanpakt, word je tot in lengte van jaren nog herinnerd. Ik herinner me niet de melkboer of de bakker, maar wel de leraar Nederlands, meneer Van Oord(t). Ik weet alleen niet meer zeker of zijn naam met d of dt op het eind was. Typisch een probleem voor bij het vak Nederlands.
Hij was een bleek, schriel mannetje, altijd in een zwart pak. Hij zag er eigenlijk uit als een oude begrafenisondernemer die het zelf niet lang meer zou maken. Maar omdat je in het doodgraversvak dus nooit herinnerd wordt, was hij leraar geworden. Hij probeerde in de klas aansluiting te vinden door te vertellen dat zijn voornaam Engel was. Dat was pedagogisch niet handig, want je opent daarmee de deur naar spotternijen.
Een andere poging om indruk op ons te maken was de bewering dat hij zijn oog uit de kas kon nemen en op zijn wang kon leggen. Wij konden niet inzien wat dit met het vak Nederlands te maken had.
“Zal ik dat eens doen?” vroeg hij nog gretig. Dankzij enkele gillende meisjes bleef ons dit bespaard en de jongens waren de meisjes er stiekem dankbaar voor.
Geweld op school
Ik heb ook een beeld dat meneer Van Oord(t) ineens met zijn kleine knuistjes op de rug van André stond te beuken, die voorover gebogen over zijn tafeltje de kastijding lijdzaam onderging. Geen idee wat André had geflikt. André was een lange, rustige jongen die goed piano kon spelen en zondags op het kerkorgel de lijzig psalmzingende gemeente achter zich aan trok. Niet het type dat een leraar dagelijks tot razernij bracht. Andere tijden, het mocht toen nog, een lichamelijke afstraffing.
Nog een geluk dat André niet de lijfstraf onderging die ik in de eerste klas van de Christelijke basisschool (toen: ‘lagere school’) dagelijks meemaakte. Handen op de rand van de tafel leggen. Vervolgens met de kaartenstok stevig op de vingers geslagen worden. Let wel, we praten hier over kindertjes van 6 à 7 jaar. Mogelijk (maar vrijwel zeker) hielden we hier de uitdrukking aan over van ‘op de vingers getikt worden’.
Gelukkig hoefde André dit in het vervolgonderwijs bij meneer Van Oord(t) niet te ondergaan. Zijn carrière als kerkorganist zou in de knop gebroken zijn.
Stalen Jezus
Er waren ook leraren die zichzelf staande hielden met middelen als sarcasme en vernedering. Dat was bijvoorbeeld meneer Semeyn. Een lange man met een permanent uitgestreken smoelwerk. Hij begon de les met het demonstratief eten van een bakje yoghurt, zittend achter zijn bureau. We mochten in stilte wachten tot hij het bakje had leeggelepeld. Zijn bijnaam was ‘Stalen Jezus’. Wie de stilte verbrak kreeg een sarcastische of vernederende opmerking naar z’n hoofd. Hij vond het eveneens nodig om leerlingen met regelmaat te kleineren, onder andere door hun naam te verbasteren tot iets lulligs.
Onsterfelijk
Door zo met leerlingen om te gaan, maak je jezelf tegen wil en dank onsterfelijk. Gelukkig maakte ik in later jaren ook mee dat het anders kon, met een meer positieve en inspirerende benadering. Bijvoorbeeld van de leraar geschiedenis, met zijn mooie verhalen. Maar uitgerekend hij schreef daarmee geen geschiedenis, want zijn naam weet ik nu niet meer. Gek is dat…
Maar ik hoop wel dat zoonlief straks veel van dit soort leraren krijgt.
Toelichting bij de afbeelding: de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam bestaat volgens mij nog steeds. Lang geleden sloeg de juf in de eerste klas (6-7 jarigen) met de kaartenstok op de vingers van lastige kindertjes. Dat zal nu niet meer gebeuren. Ik zat daar in de eerste klas op school.