Het luxe leven van de babyboomer – De laatste jaren is het bon ton om eens flink af te geven op de generatie van de babyboomers. O, die hadden het toch zo goed voor elkaar, die zijn me toch in de watten gelegd! Ja, die zorgden wel goed voor zichzelf, die kwamen niets te kort.
Een verwend stelletje was het en de latere generaties hadden het nakijken!
Zo ongeveer.
Nu zijn er in elke generatie wel lieden die weten te profiteren van de omstandigheden, maar in het algemeen voel ik me als babyboomer niet aangesproken. Daarvoor was er in mijn jeugd teveel soberheid en zelfs armoede, net als bij de 49 andere kinderen in de eerste klas van mijn lagere school. Mijn plan is dus om het een en ander vast te leggen, om te voorkomen dat de geschiedenis wordt herschreven in het nadeel van de babyboomer. Als ik even zo pretentieus mag zijn.
Midden in de nacht
Ik was vijf in de fifties. Onze huisarts dokter Andriesse vond dat ik er bleekjes uitzag. Hij was een voormalig soldatenarts, dus in zijn ogen voldeed ik waarschijnlijk niet aan de ‘gezonde Hollandse jongen’ norm. Hij meende het goed. Toen kwamen huisartsen nog midden in de nacht hun bed uit om je van je buikpijn af te helpen. Hij had ook dusdanig veel autoriteit, dat je buikpijn meteen over was als hij een paar keer flink op de plek van de blinde darm had gepord. Niets aan de hand. En daar ging hij weer, terug naar zijn bed.
Het was de trend in die dagen om de stadse bleekneusjes voor enkele weken de natuur in te sturen. Bos en hei, zon en strand, gezonde Hollandse kost, dat zou het jonge volkje in de na-oorlogse opbouwjaren wel een oppepper geven, zo was de gedachte. En dus ging menig stadskind voor een paar weken naar een ‘vakantiekolonie’, een groot huis dat veel weg had van een sanatorium. De leidsters waren streng, dus die droegen ook niet bij aan het ‘vakantiegevoel’.
Voor tegenwoordige ouders zou het een ondenkbare verschrikking zijn om je pas vijfjarige kind voor zes weken uit huis te plaatsen naar zo’n instelling. Want ouders mochten niet op bezoek komen, dat zou maar heimwee en verdriet geven. Van beide kanten overigens, want mijn moeder had het er bijzonder moeilijk mee. Terecht, het was wreed. Een aantal jaren geleden is er zelfs een boek over geschreven: Bleekneusjes.
Nooit meer teruggezien
Bij een verzamelpunt werden we in de bus geladen. We reden naar Petten. Een wit gebouw in de duinen. Het staat er nog steeds. In de bus ging het meteen al mis. Mijn moeder had me een zakje snoep meegegeven om het leed wat te verzachten. Niks daarvan, niks leed verzachten. Zodra we de hoek om waren, uit het zicht van de ouders, ging een bazige dame rond in de rijdende bus en confisqueerde alle snoep. Want anders was het niet eerlijk tegenover de kinderen die geen snoep hadden. Maar er wáren helemaal geen kinderen die geen snoep hadden. Alleen maar leidsters die geen snoep hadden. En dus zagen we van het snoepgoed nooit meer iets terug.
Bij binnenkomst werden we gemeten en gewogen. Later bij het vertrek uit de kolonie eveneens. Als mestkalveren, want het was immers de bedoeling dat er aantoonbare resultaten werden geboekt. In de tussentijd werd het kleutervolk volgestouwd met havermoutpap, volle melk, roomboter, witbrood, stamppot, vette jus en fruit. Je kon maar beter alles lusten, want iedereen moest eten wat de pot schaftte en het bord moest leeg. Gelukkig lustte ik alles wel, maar om mij heen aan tafel ontstond menig jeugdtrauma.
Dode vissen en een brandweerauto
Ik herinner me de grijze windvlagen in de duinen. Het was oktober. We mochten er spelen, rennen, schreeuwen, iets doen, maar wát eigenlijk? Bij het huis stond één klimrek. Er werd gewandeld. We gingen naar het kille strand, waar wolkjes zand langs de vloedlijn stoven.
Op een dag lagen daar twee enorme dode vissen. Op hun kant in het zand, met hun bekken opengesperd. We staarden naar de vele kleine tandjes in de lange kaken. Jaren later heb ik geconcludeerd dat het waarschijnlijk bruinvissen waren. Het was het meest opzienbarende dat ik tijdens mijn verblijf meemaakte. Een hoogtepunt dat de saaiheid brak.
Binnen speelden wij in steriele zalen, met leidsters om ons heen die gekleed waren als verpleegsters. Witte schorten, kapje op, schoenen met platte piepende zolen.
Krakkemikkig houten speelgoed, waaraan altijd wel iets ontbrak. De kinderen moesten het er maar mee doen. Iets beters waren ze meestal toch niet gewend.
Ineens liet het wiel van de brandweerauto zomaar los. Geschrokken en beduusd staarde ik naar het wiel in mijn hand.
“Kijk nu eens wat je gedaan hebt!” foeterde de leidster geïrriteerd. “En wie moet dat nu weer maken? Hè?”
“Meneer de Vries?” opperde ik fluisterend, met trillende onderlip.
Meneer de Vries was de enige man in huis. Een oudere manus van alles, die repareerde, opruimde en bijhield. De man die de vuilnisbakken moest buitenzetten. De kraanleertjes verving. De gangen dweilde. De sloten smeerde. Gehandicapte houten brandweerauto’s oplapte.
“Meneer de Vries ja! Alsof meneer de Vries het niet al druk genoeg heeft! Niets anders te doen heeft! Nou, je wordt bedankt!”
De brandweerauto werd van mij weggerukt.
Stilletjes kroop ik in een hoekje met een puzzel. Die was toch al niet compleet en nog een stukje meer of minder zou niemand missen.
Remspoor
Eens per week moesten alle kinderen in bad. In een mistige ruimte stonden grote vierkante bakken met dampend warm water. Zo staat het mij althans voor de geest. Daar moesten wij met z’n allen tegelijk in. We werden gesommeerd de onderbroeken uit te trekken. Dat vond ik niet leuk. Niet dat ik mij schaamde, maar er zat een remspoor in mijn onderbroek. Wij droegen destijds ondergoed meerdere dagen achter elkaar.
“Je hebt poep in je broek!” constateerde een vervelend jongetje al snel triomfantelijk.
Een meisje naast me zei heel beslist: “Dat is geen poep. Dat is roest!” Einde discussie. Het jongetje droop af.
Mijn dankbaarheid aan haar strekt zich uit tot in het heden. Ik hoor het haar nog zeggen.
In quarantaine
Ik moest in beginsel zes weken blijven in dit oord. In die periode was ik ook nog jarig. Ik werd zes. Mijn ouders mochten bij uitzondering even komen. Ik zal wel een cadeautje hebben gekregen. Wat ik een tijdje later óók kreeg, waren de waterpokken.
De waterpokken werden destijds aangepakt alsof het de pest betrof.
Ik werd op een lege zaal in een ijzeren bed gelegd. In quarantaine. Daar moest ik in eenzame afzondering afwachten tot de waterpokken weg waren. Het ergste was: ik mocht nog niet naar huis. Ik moest nóg drie weken langer blijven. In totaal dus negen weken.
Ik was dan inmiddels wel zes geworden, maar ik trok dat toch slecht. En mijn moeder nog slechter, hoorde ik achteraf. Geholpen heeft het allemaal niet. Door het verblijf op de isolatie-afdeling was ik weer net zo bleek als voorheen.
De eerste jaren durfde ik nergens meer uit logeren. Ik was wel lang genoeg uit huis geweest.
Ik had in elk geval kennis gemaakt met een van de jaloersmakende privileges van het babyboomerschap…
Hier is door mij denk ik het laatste woord nog niet over gezegd…
Laatste revisie op 26 juli 2021.
Mooi, maar zo’n treurig verhaal. Wat was het een hard leven voor ‘n kind. Ik mocht , na een keuring in 1945 of 46 naar Denemarken om “bij” te komen van de 2e wereldoorlog en de hongerwinter. Ik schreeuwde van angst. IK bleef liever bij mijn twee broers en drie zussen. Gelukkig vonden mijn ouders het niet nodig en kwam ik vanzelf weer aan. Er was weer genoeg eten. Later hoorde ik wel van kinderen die wel in Denemarken of Zweden waren geweest, dat ze het er erg leuk hadden gehad.
Kees slinger
Ik heb het verhaal gelezen en wordt er wel verdrietig door.. Mijn moeder heeft vroeger ook in een vakantie-kolonie gezeten. In Bergen aan Zee. Ze heeft er nooit veel over verteld. Moeke was in 1932 geboren.
Ik ben zelf van 1954,en hoor dus bij het staartje van de babboomers. Ik moest altijd de afgedankte kleren van nichtjes of andere kinderen dragen.. Doordat mijn zusje 4 jaar jonger is, kreeg zij wel veel vaker nieuwe kleren.. Afgedankte kleren en spullen hebben me nog heel lang achtervolgd. In mijn huwelijk op het moment dat we weinig geld te besteden hadden is het waarschijnlijk onze redding geweest dat ik vroeger niet verwend was. Ben creatief omgesprongen met datgene wat ik had en wat ik kan. En niet zitten zeuren toen ik kleren van anderen kreeg. Af en toe kijk ik nog wel eens bij de kringloopwinkels..
Beide ouders vertelden me heel veel over de WOll, dat ging op een gegeven moment wel de keel uithangen.. Ik heb ook niet de kans gekregen om vervolgschool te doen want er moest geld verdiend worden.
ik ben dan wel geen babyboomer, toch kan ik me wel in jouw verhaal vinden. Want het enige verschil is dat ik nog een flinke vleug oorlog meekreeg. Het gebrek en beproeving waren hetzelfde. Ik voel geen jaloezie naar babyboomers. Zij die daarna kwamen waren pas echt beter af. Dat is de verwende generatie, maar nu voel ik meelij met de millenials, in een tijd waarin alles moet kunnen – hoe vinden zij zin in hun leven?
Die millenials, zijn het tuig dat nu roept ik heb recht om op vakantie te gaan
Nou nou, hoe kan je dat nou zeggen? Toevallig zijn de millenials onze kinderen(en kleinkinderen) en de mijne zijn zeker geen tuig! Als de jouwe dat wel zijn, schort er misschien wat aan hun opvoeding? Ik zou eigenlijk wat meer solidariteit verwachten tussen de generaties. Hoe moeten kinderen van nu ooit nog aan woonruimte komen, wat hebben zij een somber toekomstbeeld. Ik zou niet graag in hun schoenen staan en maak me zorgen. Hoe lang moeten zij doorwerken? Is er straks nog wel wat over? Wat doet het millieu , de opwarming van de aarde en de zeespiegel? Als die shit van ons krijgen zij op hun bordje. Natuurlijk zijn zij in luxe en overvloed opgevoed maar voor hen kan het dus alleen nog maar achteruit gaan. Terwijl wij het in ons leven steeds een beetje beter kregen. Ik weet niet wat erger is?
Ik vind het ook wel wat sterk aangezet van Theo Vroomans. De huidige generatie heeft het zeker niet makkelijk en verdient juist onze steun. Het is natuurlijk godgeklaagd dat er voor onze kinderen en kleinkinderen nog steeds geen betaalbare huizen zijn, bijvoorbeeld.
Mij ging het er vooral om het onjuiste beeld dat wordt geschetst van de meeste babyboomers te corrigeren met feiten. Mijn plan is daar nog verder over te schrijven.
Inderdaad Arnoud die neiging heb ik ook. Dat is ook de reden dat ik een serie oorlogsherinneringen schreef, kinderherinneringen dus. Op facebook. En toen het Bevrijdingsfeest kwam, niet op 5 mei maar op 8 mei pas (kijk maar na, Amsterdam en de Zaanstreek bevrijd door de Canadezen op 8/5-45) was er vreselijke woningnood. Wel een half miljoen huizen tekort op een bevolking van 8 miljoen. De 150 000e woning werd pas gebouwd in 1951 – in Groningen. De woningnood voor huurwoningen is mijn hele leven gebleven…
Ja dit soort ervaringen kennen ze niet meer. Vroeger werd je gewoon ergens naartoe gebracht zonder uitleg. Witte jassen waren heilig. tegenwoordig zijn er veel gebroken gezinnen, dat schiet ook niet op. Maar blijf schrijven, dat helpt.